Aan M.

De laatste keer dat we elkaar zagen was je een twijgje dat fier bleef staan, ondanks de storm die zo gemeen hard over je heen raasde.

Daarna huilde ik.

Twee jaar terug is dat. Ik moet dikwijls aan je denken. Aan je woorden. Aan wat ik van je leerde. Aan wat jij anderen had kunnen leren, en niet meer kan.

Helemaal nu, in deze roerige tijd.

Als ik wandel, wandel je vaak met me mee. Dan wordt het groener dieper van kleur, dan waait het plots even of word ik door een ree begroet.

Altijd geef je antwoord op een vraag. Dat kan jij blijkbaar zelfs vanuit een plek waar niemand iets van afweet.

De wolken verdwijnen op den duur, dat heb ik goed onthouden na al die jaren praten.

Ja, ze verdwijnen.

Ook zonder dat ik het je kan vertellen. Dus fluister ik de woorden de polder in.

Morgen kan alles anders zijn. Maar ook beter.

Zelfs als ik het je niet meer kan vertellen.

Reageren?

Kennismaken?