Het huis hiertegenover katapulteert twee jongetjes naar buiten. Ze tuimelen over elkaar de straat op. Wie is het eerste bij de hoek? Ze zetten beiden een sprint in, maar worden teruggeroepen.
Hun moeder legt de regels nog eens uit. Tot zover. En niet verder. Ik kan het niet verstaan, maar de jongetjes knikken ongeduldig en hupsen om haar heen. Hun batterij is zo volgeladen, dat ze op springen staan.
Het opvoedkundig praatje is voorbij en ze rennen weg. Ieder een andere kant op om de ander daarna over te halen om zich bij hem te voegen.
De oudste wint.
‘Ga jij maar daar staan’, zegt hij tegen zijn broertje.
‘Hier?’
‘Nee, nog iets verder.’
‘Hier dan?’
‘Nog verder!’
‘Hier?’
Als antwoord trapt de grote broer de bal over de kleinste heen. Ze kijken hoe deze naar het eind van de straat rolt.
‘Oh, oh’, zegt de jongste.
Zijn broer haalt zijn schouders op en slentert zijn broertje voorbij. Die begint meteen te schreeuwen: ‘Neeeeee! We mogen niet voorbij de ‘rempels’!
Ik ga verrast rechtop zitten. Dat verstond ik vast verkeerd.
‘Ik móet voorbij de ‘rempels’ om de bal te pakken’, zegt zijn broer. Hij zucht erbij.
Ik verstond het goed! Hoe mooi is deze verspreking die geen verspreking is maar een nieuw woord. Natuurlijk, een drempel is gewoon een rempel. Want daar remmen auto’s en je mag er niet voorbij, dus je moet zelf ook nog eens afremmen.
De oudste remt intussen helemaal niet meer af en dribbelt al snel met de bal naar het einde van de straat. Zijn broertje kijkt hem na. ‘Nou’, mompelt hij, dan haalt hij diep adem en brult: ‘Mama!’
Want als je broer je bij de rempels achterlaat, zet je je joker in.
Dat snapt iedereen.